Het College van toezicht op de bedrijfsrevisoren legde naar aanleiding van een kwaliteitscontrole ten aanzien van de bedrijfsrevisoren een termijn op om een monitoringsproces uit te voeren overeenkomstig ISQC 1.48 t.e.m. ISQC 1.54. Deze regels beogen de betrouwbaarheid en de kwaliteit van de uitgevoerde werkzaamheden en de kantoororganisatie te waarborgen. De organisatie moet daarbij het vertrouwen wekken bij het publiek in het algemeen en hun cliënteel in het bijzonder dat zij hun werkzaamheden op kwalitatieve wijze kunnen en zullen uitvoeren.
De Bedrijfsrevisoren bleven in gebreke bij afloop van de aan hen opgelegde termijn zodat het College besloot tot het opleggen van een dwangsom van EUR 100 per dag met een maximum van EUR 5.000.
De Bedrijfsrevisoren gingen pas na verloop van de respijttermijn over tot het uitvoeren van het voormelde monitoringsproces zodat de dwangsom is verbeurd voor de periode vanaf het aflopen van de respijttermijn tot de volledige en correcte uitvoering van het monitoringsproces overeenkomstig ISQC 1.48 t.e.m. ISQC 1.54.
Wettelijke kader van de genomen beslissingen
Het College kan overeenkomstig artikel 57 van de wet van 7 december 2016[1] een termijn opleggen waarbinnen de bedrijfsrevisor zich moet conformeren aan (welbepaalde bepalingen van) het toepasselijke wetgevende en reglementaire kader.
Het College kan, overeenkomstig dezelfde bepaling, een dwangsom opleggen wanneer de bedrijfsrevisor in gebreke blijft bij afloop van de hem opgelegde termijn.
Het College maakt, overeenkomstig dezelfde bepaling, zijn beslissing tot oplegging van de dwangsom en de redenen hiervan, alsook de verbeuring van de dwangsom bekend op internet wanneer de dwangsom wordt verbeurd.
[1] Wet van 7 december 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren.
[1] Wet van 7 december 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren.